15. Toen verhieven zich de cherubs. Dit was hetzelfde wezen, dat ik gezien had aan de rivier de Kebar.
16. Als de cherubs gingen, gingen de raderen aan hun zijde; als de cherubs hun vleugels ophieven om op te stijgen boven de aarde, weken de raderen niet van hun zijde.
17. Als genen stilstonden, stonden dezen stil; als genen zich verhieven, verhieven zich dezen met hen, want zij hadden de geest van de wezens in zich.