6. En gij zult het bewaren tot de veertiende dag van deze maand; dan zal de gehele vergadering der gemeente van Israël het slachten in de avondschemering.
7. Vervolgens zal men van het bloed nemen en dit strijken aan de beide deurposten en de bovendorpel, aan die huizen, waarin men het eet.
8. Het vlees zullen zij dezelfde nacht eten; zij zullen het eten op het vuur gebraden, met ongezuurde broden, benevens bittere kruiden.
9. Rauw of gaar gekookt in water zult gij het niet eten; slechts op het vuur gebraden met kop, schenkels en ingewanden.
10. Gij zult daarvan niets overlaten tot de morgen; wat ervan overblijft tot de morgen, dat zult gij met vuur verbranden.
11. En aldus zult gij het eten: uw lendenen omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; overhaast zult gij het eten; het is een Pascha voor de Here.