Deuteronomium 4:2-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Gij zult aan wat ik u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van de Here, uw God, onderhoudt, die ik u opleg.

3. Met eigen ogen hebt gij gezien, wat de Here ten aanzien van Baäl-Peor gedaan heeft, hoe de Here, uw God, alle mannen die Baäl-Peor achterna liepen, uit uw midden verdelgd heeft;

4. terwijl gij, die de Here, uw God, aanhingt, heden nog allen in leven zijt.

Deuteronomium 4