Deuteronomium 33:12-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Van Benjamin zeide hij: De beminde des Heren, die veilig bij Hem wonen zal. Hij beschermt hem te allen tijde en woont tussen zijn berghellingen.

13. Van Jozef zeide hij: Zijn land zij door de Here gezegend met de kostelijkste gave des hemels, met de dauw, en met de watervloed die beneden ligt;

14. met de kostelijkste gave, die de zon voortbrengt, en met de kostelijkste gave, die de maan doet uitspruiten;

15. met het uitnemendste der aloude bergen,

16. en met de kostelijkste gave der eeuwige heuvelen, en met de kostelijkste gave van de aarde en haar volheid; met het welbehagen van Hem, die in de braamstruik tegenwoordig was; dat moge komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders.

Deuteronomium 33