4. De eerstelingen van uw koren, uw most en uw olie en de eerste wol van uw schapen zult gij hem geven.
5. Want de Here, uw God, heeft hem uit al uw stammen uitverkoren, opdat hij voor de Here zou staan en dienst zou doen in zijn naam, hij en zijn zonen, altijd door.
6. Wanneer nu een Leviet komt uit een van uw steden in geheel Israël, waar hij als vreemdeling vertoeft, en naar de wens van zijn hart gaat naar de plaats die de Here verkiezen zal,
7. en dienst doet in de naam van de Here, zijn God, zoals al zijn broeders, de Levieten, die daar vóór het aangezicht des Heren staan,
8. dan zal hij dezelfde inkomsten hebben als zij, niet medegerekend wat hij door verkoop van zijn vaderlijk goed verworven heeft.