20. de kandelaars en hun lampen, die volgens het voorschrift voor de achterzaal moesten branden, alles van gedegen goud;
21. de kelken, lampen en snuiters van goud, van het louterste goud;
22. de messen, sprengbekkens, schotels en vuurpannen van gedegen goud; de ingang van het huis, zijn binnenste deuren naar het heilige der heiligen, en de deuren van de hoofdzaal van de tempel, van goud.