9. Maar zij luisterden niet; want Manasse verleidde hen, zodat zij meer kwaad deden dan de volken die de Here vóór de Israëlieten had verdelgd.
10. Daarom sprak de Here door zijn knechten, de profeten, aldus:
11. Aangezien Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft, bedreef hij meer kwaad dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die vóór hem geweest zijn; ook Juda heeft hij door zijn afgoden doen zondigen.
12. Daarom, zo zegt de Here, de God van Israël: Zie, Ik breng onheil over Jeruzalem en Juda, waardoor allen die ervan horen, beide oren zullen tuiten;