4. Toen aan Saul was meegedeeld, dat David naar Gat gevlucht was, zocht hij hem niet langer.
5. David zeide tot Akis: Indien gij mij gunstig gezind zijt, geve men mij een plaats in een der steden van het vlakke land om daar te wonen. Waarom zou uw knecht bij u wonen in de koninklijke stad?
6. Toen gaf Akis hem op die dag Siklag; daarom behoort Siklag aan de koningen van Juda tot op de huidige dag.
7. En de duur van Davids verblijf in het gebied der Filistijnen was één jaar en vier maanden.
8. David nu en zijn mannen trokken uit en deden overvallen op de Gesurieten, de Gizrieten en de Amalekieten; want dezen zijn de bewoners van het land – van oudsher, in de richting van Sur tot aan het land Egypte.