22. Eli nu was zeer oud. Wanneer hij hoorde, wat zijn zonen geheel Israël al niet aandeden en dat zij sliepen bij de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst,
23. zeide hij tot hen: Waarom doet gij dergelijke dingen, dat ik het gehele volk over die wandaden van u hoor spreken?
24. Dat gaat niet, mijn zonen. Het is geen goed gerucht, dat ik hoor: zij brengen het volk des Heren tot overtreding.
25. Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem richten; maar indien een mens tegen de Here zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide treden? Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de Here wilde hen doden.
26. Maar de jonge Samuël nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de Here als bij de mensen.
27. Er kwam een man Gods tot Eli en zeide tot hem: Zo zegt de Here: heb Ik Mij niet duidelijk aan het huis uws vaders geopenbaard, toen dit in Egypte aan het huis van Farao onderworpen was?