1. Toen bad Hanna en zeide:Mijn hart juicht in de Here,mijn hoorn is verhoogd in de Here.Wijd opent zich mijn mond tegen mijn vijanden,want ik verheug mij in uw hulp.
2. Er is niemand heilig gelijk de Here,want niemand is er buiten U,en er is geen rots gelijk onze God.
3. Spreekt toch niet steeds zo hoogmoedig,geen verwaten taal kome uit uw mond.De Here immers is een alwetend Goden door Hem worden de daden getoetst.
4. De boog der helden is verbroken,maar de wankelenden zijn met kracht omgord.
5. Wie verzadigd waren, verhuren zich om brood,maar wie hongerig waren, mogen rusten.Zelfs een onvruchtbare baart er zeven,maar wie rijk was aan kinderen, verwelkt.
6. De Here doodt en doet herleven,Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.