55. Toen Saul David de Filistijn tegemoet had zien gaan, had hij tot de krijgsoverste Abner gezegd: Wiens zoon is toch deze jongeling, Abner? En Abner had geantwoord: Zo waar gij leeft, o koning, ik weet het niet.
56. Daarop had de koning gezegd: Vraag gij, wiens zoon deze jongeman is.
57. Zodra David terugkeerde van het verslaan van de Filistijn, nam Abner hem mee en bracht hem bij Saul; en hij hield het hoofd van de Filistijn in zijn hand.
58. Saul zeide tot hem: Wiens zoon zijt gij, jongeling? David antwoordde: De zoon van uw knecht, de Betlehemiet Isaï.