8. Ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, hebt de broeders lief, weest barmhartig en ootmoedig,
9. en vergeldt geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegent integendeel, wijl gij hiertoe geroepen zijt, dat gij zegen zoudt beërven.
10. Want:wie het leven wil liefhebbenen goede dagen zien,weerhoude zijn tong van het kwade,en zijn lippen van bedrog te spreken;
11. hij wijke af van het kwade en doe het goede,hij zoeke de vrede en jage die na,