1 Kronieken 25:7-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. en hun aantal bedroeg, met inbegrip van hun broeders die onderricht waren in de zang voor de Here, allen die volleerd waren: tweehonderd achtentachtig.

8. Zij wierpen het lot voor de regeling der diensten, de jongste evenzeer als de oudste, de volleerde zowel als de leerling.

9. Het eerste lot – voor Asaf – viel op Jozef; Gedalja was de tweede: hijzelf, zijn broeders en zijn zonen: twaalf.

10. De derde was Zakkur, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

11. de vierde was Jisri, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

12. de vijfde was Netanja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

13. de zesde was Bukkiahu, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

14. de zevende was Jesarela, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

15. de achtste was Jesaja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

16. de negende was Mattanja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

17. de tiende was Simi, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

18. de elfde was Azarel, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

19. de twaalfde was Chasabja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

20. de dertiende was Subaël, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

21. de veertiende was Mattitja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

22. de vijftiende was Jeremot, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

23. de zestiende was Chananja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

24. de zeventiende was Josbekasa, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

25. de achttiende was Chanani, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;

1 Kronieken 25