3. Dus kwamen alle oudsten van Israël bij de koning te Hebron, en David sloot met hen voor het aangezicht des Heren te Hebron een verbond; daarop zalfden zij David tot koning over Israël, naar het woord des Heren door de dienst van Samuël.
4. Toen ging David met geheel Israël naar Jeruzalem, dat is Jebus; daar woonden de Jebusieten, de bevolking van die landstreek.
5. De inwoners van Jebus hadden tot David gezegd: Gij komt hier niet binnen – maar David veroverde de burcht Sion, dat is de stad Davids.
6. David nu had gezegd: Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, zal aanvoerder en overste worden. En Joab, de zoon van Seruja, klom het eerst naar boven; daarom werd hij aanvoerder.