1 Koningen 22:30-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. Toen zeide de koning van Israël tot Josafat: Ik zal vermomd in de strijd gaan; houdt gij echter uw staatsiegewaad aan. Daarop vermomde de koning van Israël zich en begaf zich in de strijd.

31. De koning van Aram nu had zijn wagenoversten, van wie hij er tweeëndertig had, geboden: Gij zult niet strijden tegen klein of groot, maar alleen tegen de koning van Israël.

32. Zodra de wagenoversten Josafat zagen, riepen zij: Dat is zeker de koning van Israël; en zij keerden zich tegen hem tot de aanval. Maar Josafat riep luid.

33. Zodra de wagenoversten zagen, dat hij de koning van Israël niet was, keerden zij zich van hem af.

1 Koningen 22