1 Koningen 20:21-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. En de koning van Israël trok uit en sloeg de paarden en de wagens, en richtte onder de Arameeërs een grote slachting aan.

22. Toen naderde de profeet tot de koning van Israël en zeide tot hem: Welaan, toon u sterk, overleg en bedenk, wat gij te doen hebt, want in het volgende jaar zal de koning van Aram weer tegen u optrekken.

23. De dienaren van de koning van Aram zeiden tot hem: Hun God is een berggod; daarom zijn zij sterker dan wij. Wanneer wij echter in de vlakte met hen strijden, zullen wij zeker sterker zijn dan zij.

24. Doe nu dit: verwijder ieder van de koningen van zijn post, en stel in hun plaats stadhouders aan.

25. Voorts moet gij zelf u een leger aanwerven gelijk aan het leger dat u ontvallen is, evenveel paarden en evenveel wagens. Laten wij tegen hen in de vlakte strijden, dan zullen wij zeker sterker zijn dan zij. Toen luisterde hij naar hen en deed alzo.

26. In het volgende jaar monsterde Benhadad Aram en trok op naar Afek ten strijde tegen Israël.

27. De Israëlieten werden ook gemonsterd en van voedsel voorzien, en trokken hun tegemoet. Daarna legerden de Israëlieten zich tegenover hen als twee kudden geiten, terwijl de Arameeërs het land vulden.

1 Koningen 20