6. ‘Willen jullie hier met de armen over elkaar blijven zitten, terwijl jullie broeders de rivier oversteken en aan de overkant de kastanjes uit het vuur halen?’ wilde Mozes van hen weten.
7. ‘Zijn jullie van plan het hele volk te ontmoedigen, zodat het niet durft over te steken naar het land dat de Here het heeft gegeven?
8. Jullie gaan jullie vaders achterna! Ik stuurde hen vanuit Kades-Barnea op een verkenningstocht,
9. maar toen zij genoeg hadden gezien en terugkeerden vanuit het dal van Eskol, ontmoedigden zij de Israëlieten zó dat deze het beloofde land niet durfden binnentrekken.
12. De enige uitzonderingen daarop waren Kaleb en Jozua, want zij volgden de Here met hun hele hart en riepen het volk op het beloofde land binnen te trekken.
13. De Here liet ons veertig jaar in de woestijn heen en weer zwerven tot die opstandige generatie was gestorven.
14. En hier staan jullie weer, een stel zondaars dat precies hetzelfde doet! Nu zijn er alleen meer van jullie, dus de toorn van de Here zal deze keer nog heviger zijn dan de vorige keer.
15. Als jullie je op deze manier van de Here afkeren, zal Hij het volk nog langer in de woestijn laten blijven. Jullie zullen verantwoordelijk zijn voor de vernietiging van zijn volk en een ramp over deze hele natie brengen!’
16. ‘Maar dat bedoelden we helemaal niet!’ begonnen zij haastig uit te leggen. ‘Wij zullen hier schaapskooien voor onze kudden en steden voor onze kinderen bouwen,
17. maar wijzelf gaan gewapend met jullie mee, aan het hoofd van het leger, totdat jullie veilig bij jullie erfdeel zijn aangekomen. Maar dan moeten wij hier eerst ommuurde steden voor onze gezinnen bouwen om hen te beschermen tegen aanvallen van de plaatselijke bevolking.
18. Wij zullen ons hier niet vestigen voordat het hele volk Israël zijn erfdeel heeft gekregen.
19. Wij willen geen land aan de overkant van de Jordaan, wij hebben het liever hier, ten oosten van de rivier.’