1-2. De Here gaf Mozes de volgende instructies om aan de Israëlieten door te geven: ‘Wanneer u bent aangekomen in het land dat Ik u zal geven
3-4. en u wilt de Here eren met een brandoffer of een ander vuuroffer, dan moet u een schaap, een geit of een rund offeren. Elk offer—hetzij een gewoon offer of een gelofteoffer, een vrijwillig offer of een speciaal offer, dat u brengt op een van de jaarlijkse feesten—moet samengaan met een spijsoffer. Als u een schaap offert, gebruik dan 2,2 liter fijn meel, gemengd met 0,9 liter olie,
5. samen met 0,9 liter wijn als drankoffer.
6. Als u een ram offert, gebruik dan 4,4 liter fijn meel gemengd met eenderde liter olie,
11-12. Dit zijn de voorschriften voor de spijsoffers die een brandoffer van een stier, een schaap, een ram of een jonge geit moeten begeleiden.
13-14. Deze voorschriften gelden zowel voor geboren Israëlieten als voor buitenlanders die bij u wonen en die de Here willen eren met een brandoffer.
15-16. Want hier geldt dezelfde wet voor Israëlieten en buitenlanders en dit zal van generatie op generatie zo blijven, allen zijn gelijk voor de Here. Ja, er is één wet voor allen!’
17-18. Vervolgens zei de Here tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten dat wanneer zij aankomen in het land dat Ik hun zal geven,
19-21. zij de Here een deel van hun eerste oogst van elk jaar moeten geven. Zij moeten van het gerstemeel een koek maken die moet worden geofferd, het is een jaarlijks offer van uw dorsvloer en moet van generatie op generatie in ere worden gehouden.
23-24. dan moet u een jonge stier als brandoffer offeren. Het zal een aangename reuk voor de Here zijn en het moet worden geofferd met het normale spijs- en drankoffer en een bok als zondoffer.
37-38. De Here zei tegen Mozes: ‘Zeg de Israëlieten dat zij gedenkfranjes aan hun kleren maken. In de franje aan de hoeken van hun kleren moeten zij een blauwpurperen draad verwerken.