Numeri 14:26-27-41 Het Boek (HTB)

3. Dat nog liever dan het land binnentrekken dat voor ons ligt. De Here zal ons daar laten omkomen en onze vrouwen en kinderen zullen slaven worden. Laten we hier vandaan gaan en terugkeren naar Egypte!’

4. Dat idee sloeg aan in het kamp. ‘Laten wij een leider kiezen die ons kan terugbrengen naar Egypte,’ schreeuwden zij.

5. Toen wierpen Mozes en Aäron zich in het bijzijn van het volk Israël met hun gezicht op de grond.

6. Twee van de spionnen, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, begonnen hun kleren te scheuren

7. en zeiden tegen het verzamelde volk: ‘Het land dat voor ons ligt, is prachtig en de Here is ons welgezind.

8. Daarom zal Hij ons veilig dat land binnenbrengen en het ons geven. Het is erg vruchtbaar, een land dat overvloeit van melk en honing.

9. Mensen, kom toch niet in opstand tegen de Here! Wees niet bang voor de inwoners van dat land. Wij zullen hen overwinnen want zij zijn als brood voor ons. De Here staat aan onze kant en beschermt hen niet langer! Daarom moeten wij niet bang voor hen zijn!’

26-27. Vervolgens zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘Hoe lang zullen deze slechte mensen zich nog over Mij beklagen? Want Ik heb alles gehoord wat zij zeiden.

28. Zeg tegen hen: “De Here zweert dat Hij zal doen waarvoor u zo bang was:

29. u zult allen sterven in de woestijn! Niemand van u die twintig jaar en ouder is en die tegen Mij in opstand is gekomen,

30. zal het beloofde land binnengaan. Alleen Kaleb en Jozua mogen het land binnengaan.

31. U zei dat uw kinderen slaven zouden worden van de inwoners van het land. Welnu, in plaats daarvan zal Ik hen veilig het land binnenbrengen en zij zullen erven wat u te min was.

32. En wat u betreft: uw lijken zullen in deze woestijn achterblijven.

33. Veertig jaar zult u als nomaden in deze woestijn rondtrekken. Op die manier zult u boeten voor uw ontrouw, net zolang tot de laatste van u in de woestijn gestorven is.

34-35. Omdat de spionnen veertig dagen in het land waren, moet u veertig jaar in de woestijn rondzwerven. Voor elke dag één jaar met op uw schouders de last van uw zonden. Dan zult u zien wat het betekent dat Ik ú de rug toekeer.” Ik, de Here, heb gesproken. Ieder die tegen Mij heeft samengezworen, zal in deze woestijn de dood vinden.’

36-38. De tien verspieders die met hun verhalen het volk hadden aangezet tot opstand tegen de Here, stierven onder de ogen van de Here. Van de twaalf verspieders bleven alleen Jozua en Kaleb in leven.

39. Toen Mozes de woorden van de Here aan het volk overbracht, heerste diepe rouw in het kamp.

40. De volgende morgen was iedereen vroeg op en zij trokken in de richting van het beloofde land. ‘Hier zijn wij,’ zeiden zij, ‘wij weten dat we hebben gezondigd, maar nu staan we klaar om het land dat de Here ons heeft beloofd, binnen te trekken.’

41. Maar Mozes zei: ‘Het is nu te laat. De Here heeft opdracht gegeven terug te keren naar de woestijn en die opdracht negeert u.

Numeri 14