11. Maar ik antwoordde: ‘Zou iemand als ik vluchten? Zou ik mijn leven op het spel zetten door de tempel binnen te gaan? Ik ben immers geen priester! Nee, dat doe ik niet!’
12. Ik merkte namelijk duidelijk dat God hem niet had gezonden. Sanballat en Tobia hadden hem omgekocht om deze profetie over mij uit te spreken.
13. Hij moest mij bang maken en laten zondigen door de tempel in te vluchten. Dat zou voor hen een aanleiding zijn geweest mij een slechte naam te bezorgen.
14. ‘O God,’ bad ik. ‘Vergeet niet de slechte daden van Tobia, Sanballat, de profetes Noadja en de andere profeten die probeerden mij angst aan te jagen.’
15. In de zesde maand was de muur klaar. Het had maar tweeënvijftig dagen gekost hem te herstellen.