30-31. De stam van Aser gaf vier steden met weidegrond: Misal, Abdon, Helkath en Rechob.
32. De stam van Naftali gaf de vrijstad Kedes in Galilea, Hammoth-Dor en Kartan.
33. Zo werden er dertien steden met de bijbehorende grond toegewezen aan de Gersonieten.
34-35. De overblijvende Levieten—de Merarieten—kregen van de stam van Zebulon de volgende vier steden met weidegrond: Jokneam, Karta, Dimna en Nahalal.
36-37. De stam van Ruben gaf hun Beser, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, ook elk met weidegrond.
38-39. Van de stam van Gad kregen zij de volgende vier steden met de omliggende weidegrond: de vrijstad Ramot in Gilead, Machanaïm, Chesbon en Jazer.