1. Ten slotte verbrak Job het stilzwijgen en vervloekte de dag van zijn geboorte.
2-3. ‘Vervloekt is de dag waarop ik werd geboren,’ zei hij, ‘en ook de nacht waarin men zei: “We hebben een zoon!”
4. Laat die dag voor altijd worden vergeten. Laat hem in de eeuwige duisternis verdwijnen, laat God die dag vergeten.
14-15. en zou ik in vrede liggen naast koningen en machthebbers die paleizen bouwden die nu in puin liggen, en naast vorsten die ooit schatkamers vol zilver en goud bezaten.
20-21. Waarom geeft God ongelukkigen licht en bedroefden leven, terwijl zij verlangen naar een dood die maar niet komen wil? Zij zoeken die dood meer dan verborgen schatten.