Ezechiël 34:1-7 Het Boek (HTB)

1. Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de Here:

2. ‘Mensenzoon, profeteer tegen de herders, de leiders van Israël, en zeg hun: de Oppermachtige Here zegt tegen u: “Wee de herders die zichzelf wel van voedsel voorzien, maar hun kudden niet weiden. Moeten herders de schapen niet te eten geven?

3. U drinkt hun melk, gebruikt hun wol voor uw kleren en slacht de vetgemeste schapen, maar naar de kudde zelf kijkt u niet om.

4. U hebt niet voor de zwakken gezorgd en u niet om de zieken bekommerd. Wonden hebt u niet verpleegd en u bent niet achter de verdwaalden aangegaan. Integendeel, u hebt hen met harde hand en wreed geregeerd.

5. Zij raakten uit elkaar omdat er geen herder was. Zij waren een willoze prooi voor elk wild dier dat in de buurt kwam.

6. Mijn schapen dwaalden over de bergen en de heuvels en over het hele aardoppervlak. En er was niemand die zich de moeite gaf hen te zoeken en te verzorgen.”

7. Luister daarom naar de woorden van de Here, herders:

15-16. Ikzelf zal voor mijn schapen zorgen en hen een plek geven om te rusten. Vermiste dieren zal Ik opzoeken, verdwaalde breng Ik terug. Gewonde dieren verpleeg Ik, zieke zal Ik genezen, maar over de sterke en vette zal Ik mijn oordeel uitspreken. Ik zal het doen zoals het hoort.

Ezechiël 34