1. De Here zei tegen Mozes:
2. ‘Zeg het volk Israël dat iedere man die in zijn hart de behoefte daartoe voelt, Mij iets mag geven van de volgende zaken:
3-5. goud, zilver, koper, blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde lamsvellen, dassenvellen en acaciahout,
6. olie voor de lampen, specerijen voor de zalfolie en kruiden voor het reukwerk,
13-14. Maak van acaciahout draagstokken en overtrek die ook met goud. Die draagstokken moeten door de gouden ringen worden gestoken om de ark te kunnen dragen.
26-27. Maak vier gouden ringen en bevestig deze aan de bovenkant van de poten van de tafel. Die ringen zijn voor de stokken, waarmee de tafel moet worden gedragen.
32-33. Vanuit de schacht moeten aan elke zijde drie armen uitsteken, versierd met amandelbloesems.
34-35. De schacht zelf moet worden versierd met vier amandelbloesems, een tussen elk paar armen en bovendien een bloesem boven de bovenste armen en onder de onderste armen.