1. Koning Belsazar nodigde duizend hoge bestuurders uit voor een groots feest, waarbij de wijn rijkelijk vloeide.
5. Plotseling verschenen er vingers van een mensenhand die iets schreven op de gepleisterde muur tegenover de kroonkandelaar. De koning zag met eigen ogen de rug van de schrijvende hand.
6. Hij verbleekte en werd zo bang dat zijn knieën knikten en zijn benen het begaven.
7. ‘Breng de bezweerders, astrologen en waarzeggers hier!’ schreeuwde hij. ‘Wie kan lezen wat daar op de muur staat en mij vertelt wat het betekent, zal worden gekleed in purperen kleren van koninklijke waardigheid en een gouden ketting om zijn hals krijgen. Hij zal als derde man het koninkrijk regeren!’
8. Maar toen de geleerden kwamen, kon geen van hen het geschrevene begrijpen of verklaren.
9. De angst van de koning nam toe. Zijn gezicht was doodsbleek en ook zijn bestuurders waren ontzet.
10. Toen de koningin de kreten hoorde, haastte zij zich naar de feestzaal en zei tegen Belsazar: ‘Majesteit! Het is niet nodig zo bang te worden!