3. Amnon had echter een vindingrijke vriend: zijn neef Jonadab, de zoon van Davids broer Simea.
4. Op een dag zei Jonadab tegen Amnon: ‘Wat is er toch aan de hand? Een zoon van de koning hoeft er toch niet elke morgen zo bedrukt uit te zien? Vertel op!’ Amnon bekende hem: ‘Ik ben verliefd op mijn halfzuster Tamar.’
5. ‘Wel,’ zei Jonadab, ‘dan zal ik je vertellen wat je moet doen. Ga terug naar bed en doe net alsof je ziek bent. Als je vader naar je komt kijken, vraag dan of hij Tamar wil laten komen om eten voor je klaar te maken. Zeg hem dat je je beter zult voelen als zij je te eten geeft.’
6. Dat leek Amnon een goed idee en toen de koning hem kwam opzoeken, vroeg Amnon hem of zijn zuster Tamar naar hem toe mocht komen om een paar hartenkoeken voor hem te bakken.
7. David vond het goed en stuurde Tamar een boodschap dat zij naar Amnons woning moest gaan om koeken voor hem klaar te maken.
8. Dat deed zij en Amnon kon vanaf zijn bed zien hoe zij deeg klaarmaakte en speciaal voor hem de hartenkoeken bakte.
9. Maar toen zij hem het eten voorzette, weigerde hij er iets van te nemen! ‘Iedereen naar buiten,’ beval hij zijn dienaren en zij verlieten zijn woning.
23-24. Twee jaar later, toen Absaloms schapen werden geschoren in Baäl-Hazor in Efraïm, nodigde Absalom zijn vader en al zijn broers uit het schaapscheerdersfeest bij te wonen.
25. De koning ging echter niet op de uitnodiging in. ‘We kunnen toch niet allemaal komen, mijn jongen, we zouden je maar tot last zijn,’ zei hij. Absalom probeerde hem over te halen, maar hij wilde niet komen, al bedankte hij Absalom wel voor de uitnodiging.
26. ‘Als u dan niet wilt komen,’ opperde Absalom, ‘kunt u mijn broer Amnon dan niet sturen?’ ‘Waarom Amnon?’ vroeg de koning.
27. Absalom bleef echter aandringen tot de koning toegaf en al zijn zonen toestemming gaf te gaan, ook Amnon.
28. Intussen instrueerde Absalom zijn mannen: ‘Wacht tot Amnon dronken wordt en dood hem dan op mijn teken. Wees niet bang. Ik neem de verantwoording op me. Vat moed en voer mijn opdracht uit!’
29. Zo werd Amnon vermoord. De andere zonen van de koning sprongen op hun muildieren en gingen er vandoor.
30. Terwijl zij nog onderweg waren naar Jeruzalem, kreeg de koning de boodschap: ‘Absalom heeft al uw zonen gedood, niemand is in leven gebleven!’
31. De koning sprong overeind, scheurde zijn mantel en liet zich languit op de grond vallen. Overmand door verdriet en afschuw volgden zijn dienaren zijn voorbeeld.
32-33. Maar precies op dat moment kwam Jonadab, de zoon van Davids broer Simea, binnen en zei: ‘Nee, ze zijn niet allemaal vermoord! Het was alleen Amnon! Absalom is dit al van plan geweest sinds het moment dat Amnon Tamar verkrachtte. Uw zonen zijn niet allemaal dood! Het ging alleen om Amnon.’
34. Absalom vluchtte onmiddellijk na de moord. De wachter op de stadsmuur van Jeruzalem zag een grote groep mensen de stad naderen over de weg die langs de heuvel liep.