13. Toen zei David tegen de jongeman die het nieuws had gebracht: ‘Waar komt u vandaan?’ En hij antwoordde: ‘Ik ben een Amalekiet.’
14. ‘Waarom hebt u niet geweigerd de koning te doden? Hij was immers een gezalfde van de Here!’ wilde David weten.
15. Direct daarop beval hij een van zijn jonge mannen: ‘Dood hem!’ Deze deed dat.
16. ‘Dat is uw verdiende loon,’ zei David, ‘want u zei zelf dat u de door God gezalfde koning hebt gedood.’