1 Samuël 25:15-16-24 Het Boek (HTB)

2. Een rijke man uit Maon bezat daar een schapenboerderij, dichtbij de stad Karmel. Hij had drieduizend schapen en ongeveer duizend geiten en was op dat moment op zijn boerderij, omdat de schapen werden geschoren.

3. Hij heette Nabal en zijn vrouw, een mooie en erg intelligente vrouw, heette Abigaïl. Nabal, een nakomeling van Kaleb, was een harde en ruwe kerel.

4. Toen David hoorde dat Nabal zijn schapen aan het scheren was,

5. stuurde hij tien jonge mannen naar Karmel om hem de volgende boodschap over te brengen:

6. ‘Moge God u en uw familie voorspoed geven en alles wat u hebt, zegenen.

7. Er is mij verteld dat u met uw herders aan het scheren bent. Toen uw herders onder ons verbleven, hebben wij hen nooit kwaad gedaan en zij zijn nooit iets tekort gekomen toen zij in Karmel verbleven.

8. Vraag uw jonge mannen zelf maar of dit waar is of niet. Nu heb ik mijn mannen gestuurd om een kleine bijdrage van uw kant en wilde u vragen hen niet teleur te stellen. Want wij zijn op een feestdag gekomen. Geef ons alstublieft een geschenk van wat voorradig is.’

9. De jonge mannen gaven Davids boodschap aan Nabal door en wachtten op zijn antwoord.

15-16. Davids mannen hebben ons inderdaad heel goed behandeld en wij hebben nooit iets van hen te duchten gehad en zijn nooit wat te kort gekomen, eigenlijk vormden zij dag en nacht een beschermende muur om ons en de schapen heen.

17. U kunt beter snel iets bedenken, want onze meester en zijn hele familie krijgen hier moeilijkheden mee. Hij is zo koppig, er valt met hem niet te praten!’

18. Abigaïl verzamelde snel tweehonderd broden, twee zakken wijn, vijf klaargemaakte schapen, ongeveer zestig liter geroosterd koren, honderd rozijnenkoeken en tweehonderd vijgenkoeken, die zij op ezels liet pakken.

19. ‘Rij maar vooruit,’ zei zij tegen haar knechten, ‘ik kom wel achter jullie aan.’ Ze vertelde haar man echter niet wat zij ging doen.

20. Terwijl zij op haar ezel door een bergpas reed, ontmoette zij David, die haar tegemoet kwam.

21. David had bij zichzelf gezegd: ‘Het heeft ons weinig goed gedaan dat we die kerel hebben geholpen. Wij beschermden zijn kudden in de wildernis, zodat geen enkel dier verdween of werd gestolen. Nu het erop aankomt, doet hij niets voor ons.

22. Moge God hem vervloeken en ook mij als morgenvroeg ook nog maar één van zijn mannen in leven is!’

23. Toen Abigaïl David zag aankomen, liet zij zich snel van haar ezel glijden en boog diep voor hem.

24. ‘Ik neem alle schuld voor deze zaak op mij, mijn heer,’ zei zij. ‘Luister alstublieft naar wat ik wil zeggen.

1 Samuël 25