3. Omdat ze me haten, bedreigen ze mij.Toch had ik hen nooit kwaad gedaan! Ze hadden geen enkele reden.
4. Ik hield van hen en bad voor hen.Als dank komen ze nu tegen mij in opstand.
5. In ruil voor het goede dat ik voor hen gedaan heb,doen ze mij nu kwaad.Ik gaf vriendschap, maar ze geven mij er haat voor terug.
6. Laat een onrechtvaardig rechter over mijn vijand rechtspreken.Laat iemand hem bij de rechter beschuldigen.