6. Daarna moet de man de huid van het dier afstropen en het dier in stukken snijden.
7. De priester moet hout op het vuur op het altaar leggen.
8. Op dat houtvuur moet hij de stukken vlees, de kop en het vet leggen.
9. De darmen en de poten moet hij met water wassen. Daarna moet de priester die op de andere stukken leggen en dan alles op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.
10. Als hij een schaap of geit wil offeren, moet hij een gezond mannetjes-dier uitzoeken.