Johannes 13:22-28 BasisBijbel (BB)

22. De leerlingen keken elkaar aan, onzeker over wie Hij het had.

23. Jezus' beste vriend zat vlak naast Jezus aan tafel.

24. Simon Petrus zei tegen hem: "Vraag jij eens aan Jezus over wie Hij het heeft?"

25. De leerling boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg Hem: "Heer, wie bedoelt U?"

26. Jezus antwoordde: "Ik bedoel de man aan wie Ik dit stuk brood geef nadat Ik het ingedoopt heb." Hij doopte een stuk brood in [ de saus ] en gaf het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon.

27. Toen Judas dit stuk brood aanpakte, kwam de duivel in hem. Jezus zei tegen hem: "Ga maar gauw doen wat je moet gaan doen."

28. Maar niemand van de anderen aan tafel begreep waarom Hij dat zei.

Johannes 13