46. En Jakob zei tegen zijn familie: "Breng stenen hier." Ze haalden stenen en stapelden die op. Op die steenhoop aten ze met elkaar een [ verbonds ]maaltijd.
47. Laban noemde de steenhoop Jegar-Sahaduta [ (= Aramees voor 'steenhoop die getuige is') ]. Jakob noemde hem Gilead [ (= Hebreeuws voor 'steenhoop die getuige is') ].
48. Laban zei: "Deze steenhoop is vandaag getuige van het verbond tussen jou en mij." Daarom werd die steenhoop 'Gilead' genoemd.