18. Maar Lot zei: "Nee, heer, kijk toch!
19. U bent zo goed voor mij geweest en heeft mijn leven gered. Maar de bergen zijn te ver! Dat haal ik niet! De ramp zal mij inhalen en mij doden.
20. Kijk, dat stadje daar is dichtbij genoeg om naartoe te vluchten. Dat is maar een klein stadje. Dat kunt u toch wel heel laten? Dan kan ik daarheen vluchten om in leven te blijven."
21. Toen zei de engel tegen hem: "Ik zal ook nu doen wat je vraagt. Ik zal dat stadje niet omkeren.
22. Schiet op, vlucht daar maar heen. Want ik zal niets kunnen doen voordat jullie daar zijn aangekomen." Daarom noemen de mensen die stad [ sindsdien ] Zoar [ (= 'klein') ].
23. De zon ging net op toen Lot in Zoar aankwam.
24. Toen liet de Heer zwavel en vuur uit de hemel op Sodom en Gomorra neerregenen.