7. Daarna liep Abraham naar de koeien en koos een gezond, vet kalf uit. Hij bracht het naar de knecht, die het snel voor hem ging slachten en klaarmaken.
8. Toen het eten klaar was, zette hij het voor de mannen neer, met boter en melk. Hij bleef onder de boom staan terwijl zij aten.
9. Toen vroegen ze hem: "Waar is je vrouw Sara?" Hij zei: "Daar, in de tent."
10. En Hij zei tegen hem: "Over een jaar kom Ik bij je terug. Dan zal je vrouw Sara een zoon hebben." Sara luisterde bij de ingang van de tent, die achter Hem was.
11. Abraham en Sara waren al heel erg oud. Sara was allang te oud om nog kinderen te kunnen krijgen.
12. Daarom lachte Sara in zichzelf en dacht: "Alsof ik nog naar mijn man zou verlangen, nu we allebei al zo oud zijn!"
13. Toen zei de Heer tegen Abraham: "Waarom lacht Sara daar? Waarom zegt ze: 'Alsof ik nog een kind zou krijgen, terwijl ik al zo oud ben!'?