30. Maar als hij [ van de rechters ] een losgeld mag betalen, dan moet hij het volle bedrag betalen als losgeld voor zijn leven.
31. Als het dier iemands zoon of dochter doodt, gelden dezelfde regels.
32. Maar als het dier iemands slaaf of slavin doodt, moet hij 30 sikkels zilver [ (330 gram, de prijs van een slaaf) ] aan de heer van de slaaf of slavin betalen. En het dier moet met stenen doodgegooid worden.
33. Stel dat iemand een put opent of een put graaft en de opening niet afdekt en er valt een koe of een ezel in.
34. Dan moet de eigenaar van de put een vergoeding betalen aan de eigenaar van het dier. Hij moet hem de waarde van het dier betalen. Het dode dier mag hij houden.
35. Stel dat een stier de stier van iemand anders met zijn horens stoot, zodat dat dier dood gaat. Dan moet het levende dier worden verkocht en de eigenaars van de dieren moeten het geld samen delen. Ook het dode dier moeten ze samen delen.