21. Ze maken Mij jaloers door dingen te aanbidden die geen goden zijn.Ze maken Mij kwaad met hun godenbeelden.Daarom zal Ik hén jaloers maken door een volk dat niet eens een volk is.Ik zal hén kwaad maken door een volk dat Mij niet kent.
22. Mijn woede brandt als een vuurdat tot diep in het dodenrijk brandt.Het verbrandt de aarde met alles wat daarop groeit.Het verkoolt de fundamenten van de bergen.
23. Ik zal de ene ramp na de andere over hen laten komen.Ik zal al mijn pijlen op hen afschieten.
24. Als ze zwak zijn van de hongeren uitgeput door koorts en dodelijke ziekten,zal Ik wilde dieren op hen loslatenen giftige slangen op hen afsturen.
25. In de straten worden ze gedood door het zwaard.Thuis worden ze gedood door ziekte.Iedereen sterft: jonge mannen en meisjes,kleine kinderen en oude mensen.