1. De Filistijnen hadden de kist van God als buit meegenomen. Ze brachten hem van Eben-Haëzer naar Asdod.
2. Daar zetten ze hem neer in de tempel van [ hun god ] Dagon, naast het beeld van Dagon.
3. De volgende ochtend zagen de bewoners van Asdod dat [ het beeld van ] Dagon omgevallen was. Het lag op zijn gezicht op de grond, vóór de kist van de Heer. Ze tilden Dagon weer overeind en zetten hem weer op zijn plaats.