9. Daarom zei Eli tegen Samuel: "Ga weer naar bed. En als Hij je roept, moet je zeggen: Spreek Heer, ik luister." Samuel ging weer naar bed.
10. Toen kwam de Heer, bleef daar staan en riep net als de vorige keren: "Samuel! Samuel!" Samuel antwoordde: "Spreek, want ik luister."
11. Toen zei de Heer tegen Samuel: "Let op, Ik ga in Israël doen wat Ik besloten heb. Als de mensen ervan horen, zullen ze met hun oren staan te klapperen.
12. Ik ga doen wat Ik tegen Eli gezegd heb over zijn familie. Ik zal alles doen wat Ik heb gezegd.
13. Ik heb hem laten weten dat Ik zijn familie zal straffen voor de slechte dingen die zij doen terwijl hij ervan wist. Want zijn zonen hebben geen ontzag voor Mij. Daarmee hebben ze er zelf voor gezorgd dat ze vervloekt zijn. En Eli heeft hen zelfs niet boos aangekeken.
14. Daarom heb Ik aan de familie van Eli gezworen: geen enkel vlees-offer of meel-offer zal voldoende zijn om hun de slechte dingen te vergeven die ze hebben gedaan."