2. Toen ging Saul naar de Zif-woestijn om David te zoeken. Hij nam 3000 van de beste soldaten van Israël met zich mee.
3. Op de heuvel van Hachila zetten ze hun kamp op, langs de weg naar de woestijn. David was in de woestijn. Hij merkte dat Saul hem daar gevolgd was.
4. Daarom stuurde hij verkenners uit. Van hen hoorde hij dat Saul inderdaad gekomen was.
5. David besloop het kamp van Saul. Hij zocht waar Saul en zijn legeraanvoerder Abner lagen te slapen. Saul lag midden in het kamp, met al zijn mannen om hem heen.
6. Toen zei David tegen de Hetiet Achimelech en tegen Abisaï (Abisaï was de zoon van [ Davids zus ] Zeruja en de broer van Joab): "Wie van jullie gaat met me mee naar Saul in het kamp?" Abisaï zei: "Ik ga met je mee."
7. Die nacht sloop David met Abisaï het kamp van Saul in. Saul lag midden in het kamp te slapen. Zijn speer had hij bij zijn hoofd in de grond gestoken. Abner en de soldaten lagen om hem heen.
8. Toen zei Abisaï tegen David: "Vandaag heeft God je vijand in je macht gegeven. Laat mij hem met zijn eigen speer aan de grond spietsen. Hij zal op slag dood zijn."