1 Koningen 7:16-22 BasisBijbel (BB)

16. Ook maakte hij van gegoten koper twee sierstukken van 5 el [ (2,25 m) ] hoog. Die kwamen op de top van de pilaren.

17. Verder maakte hij twee koperen netten. Die moesten de twee sierstukken bedekken die op de top van de pilaren stonden. Die netten waren elk gemaakt van zeven gedraaide kettingen. Zeven kettingen voor het ene sierstuk en zeven kettingen voor het andere sierstuk.

18. Rondom op elk netwerk maakte hij twee rijen granaatappels.

19. De sierstukken op de toppen van de pilaren in de voorhal waren 4 el [ (1,80 m) ] hoog. Ze hadden de vorm van een lelie.

20. Bovenop de pilaar was eerst een bolvormig gedeelte. Daaromheen zat het netwerk. En daarop kwam het sierstuk in de vorm van een lelie. Verder was elk sierstuk rondom versierd met twee rijen van 200 granaatappels.

21. Hij zette de pilaren neer bij de voorzaal. De pilaar aan de rechterkant noemde hij Jachin [ (= 'vastzetten') ]. De pilaar aan de linkerkant noemde hij Boaz [ (= 'kracht') ].

22. Toen de lelies op de top van de pilaren waren vastgezet, waren de pilaren af.

1 Koningen 7